welzijn & zorg

Klein Manchester in Brussel

Een wandeling door Molenbeek met priester Daniël Alliët

In 2006 wandelden we met priester Daniël Alliët door het kleine maar dichtbevolkte Molenbeek. Hij legde ons uit hoe de armoede daar ontstond en toont ons de buurthuizen, pleintjes, kerken en straten waar mensen met problemen van alle slag - en soms ook oplossingen - samenkomen. Na al die jaren heeft dit artikel nog maar weinig aan actualiteitswaarde ingeboet. Daarom delen we het graag nog eens, naar aanleiding van het pensioen van Daniël Alliët. 

Het kanaal Brussel-Charleroi was lang een bron van welvaart. Fabrieken die werkten met de aangevoerde kolen en staal vestigden zich op de grens van het centrum van Brussel en Molenbeek. Molenbeek kreeg al gauw de bijnaam ‘Klein Manchester’ en het aantal inwoners vertienvoudigde op zeer korte tijd. Met het sluiten van de verouderde fabrieken verloren duizenden arbeiders hun werk en deed de armoede zijn intrede.

Om te weten te komen hoe de situatie sindsdien geëvolueerd is in Molenbeek, kan je met niemand beter praten dan priester en sociaal werker Daniël Alliët. We spreken met hem af in het Huis van Vrede, dat deel uitmaakt van het Brusselse Centrum voor Algemeen Welzijnswerk Archipel. Het Arabische opschrift op het raam verraadt de geschiedenis van het pand: vroeger was er het Marokkaanse café La Paix – café Salaam. Hier woont Alliët samen met zeven thuislozen, met of zonder papieren. We worden uitbundig en in perfect Nederlands ontvangen door de kleine Taniya uit Sri Lanka. Zij is sinds kort samen met haar moeder en broertje in België en woont nu in het Huis van Vrede. Terwijl Taniya iedereen van koffie voorziet, lopen mensen van allerlei nationaliteiten en godsdiensten af en aan door de woonkamer. Er zit een man in een rolstoel tv te kijken. Hij heeft maar één been. Later die dag zal Daniël me vertellen dat die man zowat alle problemen heeft gehad die een mens in zijn leven kan hebben. Hij verloor zijn been door koudvuur. De dag na ons gesprek moet hij opnieuw naar het ziekenhuis, en zal hij waarschijnlijk zijn tweede been ook verliezen. Hij kan dan waarschijnlijk niet meer in het Huis van Vrede blijven wonen. Met één been raakt hij de trap naar de slaapkamers nog op, maar zonder benen zal dat niet lukken. Alliët gaat op zoek naar een nieuw onderkomen voor de man.

Daniël Alliët begint zijn verhaal met de sociale atlas van Brussel. “De negentiende-eeuwse gordel vertoont veel zwarte vlekken, duidend op armoede. Vooral Schaarbeek, Oud-Brussel, de Anneessens-wijk, Oud-Molenbeek en de Kuregemwijk in Anderlecht kleuren donker. In Sint-Joost-ten-Node is het gemiddelde inkomen maar 39% van het gemiddelde inkomen in Vlaanderen. Daarenboven hebben naar schatting nog zo’n 10 procent van de inwoners geen papieren. Minder dan de helft van hen heeft een regularisatiedossier ingediend. In de donker gekleurde stadsgedeeltes van de atlas zijn meer dan de helft van de inwoners migranten. De rest bestaat voor het grootste deel uit kansarme Belgen.” Wie wil weten hoe de migrantenpopulatie evolueert, moet volgens Alliët naar de Aldi trekken. “Drie jaar geleden zag ik er altijd minstens 70 procent Marokkanen. Ondertussen is dat overwicht minder groot geworden en verschijnen er steeds meer mensen uit Oost-Europa en zwart Afrika.” 

Wonen = weten = werken

De sociale atlas verdwijnt weer in de map en de priester schrijft drie W’s onder elkaar op een kladpapiertje. Als we willen weten hoe het staat met de welstand en het welzijn, moeten we kijken naar ‘de 3 W’s’:  de W’s van Wonen, Weten en Werken. In die volgorde. Alliët legt het verband uit. “Goed wonen is het begin van alles. Wie goed woont, kan zijn kinderen een goede omgeving bieden om te studeren en dus veel te weten. En veel Weten vergroot de kans op goed werk en een behoorlijk inkomen.” Hij illustreert het meteen met een concreet voorbeeld. “In een appartementsblok in de buurt van het Klein Kasteeltje zijn 95 procent van de bewoners migranten. De hoge werkloosheid en het feit dat er zo veel mensen op een kleine oppervlakte bij elkaar leven is niet ideaal om goed te kunnen studeren. 70 procent van de kinderen komt meteen in beroepsonderwijs terecht. Al gauw komen ze te weten dat hun beroepsdiploma in Brussel weinig of niets waard is en vegen ze er hun voeten aan. Voor laaggeschoolden is er geen plaats in Brussel. De tweetalige hooggeschoolden gaan met alle administratieve jobs lopen. Slechts 45% van alle jobs in Brussel zijn ingenomen door Brusselaars. Elke dag pendelen 275.000 Vlamingen en 80.000 Walen voor hun werk naar Brussel.” Volgens de burgemeester van Molenbeek Philippe Moureaux heeft slechts 20% van de jongeren in zijn gemeente werk, en dan nog  bijna allemaal buiten de zogeheten kenniseconomie. Sociale economie kan voor sommigen een oplossing bieden. Zo loopt er een project om jongeren te leren huizen te renoveren en werd er een kuisploeg van laaggeschoolde werklozen samengesteld om sociale woonblokken proper te houden.

Als het gaat over vluchtelingen, denkt iedereen meteen aan mensen die hun eigen land verlaten en op hun zoektocht naar een beter leven in België terechtkomen. Maar Alliët benadrukt dat we ook de binnenlandse vluchtelingen niet mogen vergeten. Binnenlandse vluchtelingen komen meestal van op het platteland in de stad terecht na een scheiding of faillissement. De priester vertelt het verhaal van een ex-gevangene. “De mensen van zijn geboortedorp bleven hem op zijn verleden aankijken. Daarom verkoos hij de anonimiteit van de stad boven de streek waar hij opgroeide, weg van zijn thuis. Thuisloos en dakloos zijn trouwens niet altijd synoniemen. Er zijn veel thuislozen die wel een dak boven hun hoofd hebben en huur betalen. Ze voelen zich in hun huis niet thuis en zijn liever bij hun vrienden op straat. En zo wordt dakloosheid een gevolg van thuisloosheid.” 

De straat op

Na de introductie over thuisloosheid en armoede in Brussel is het tijd om de straat op te gaan om te gaan kijken wat dit in de praktijk betekent. De eerste stop is buurthuis Bonnevie in de Bonneviestraat. Het buurthuis werd opgericht nadat in de jaren zeventig een grote sleuf door Molenbeek werd gegraven voor de metro. Bonnevie heeft die naam niet gestolen. Reeds dertig jaar onderneemt het acties om samen met de bewoners de levenskwaliteit in de wijk te verbeteren, door de openbare ruimte in te richten en het multicultureel samenleven te bevorderen. Voor de metrowerken werden 180 woningen gesloopt en 800 bewoners moesten verhuizen. Een groot gat gaapte door de gemeente. Molenbeek was voor de beleidsmakers niet meer dan een achterbuurt, dus het dichten van het gat was geen prioriteit. In 1994 werden er eindelijk plannen gemaakt: de lege strook zou weer volledig volgebouwd worden. Bonnevie stak er een stokje voor en zorgde dat er een pleintje bleef waar speeltuigen geplaatst konden worden. Werkloze jongeren maken in het buurthuis zelf speeltuigen in polyester en vrijwilligers – vaak de moeders van de jongeren - houden toezicht op het plein zodat de speeltuigen niet kapot gemaakt worden en het plein niet verloedert. Maar de hoofddoelstelling van het buurthuis is de huisvesting in Molenbeek verbeteren, door hulp te bieden bij het zoeken naar een woonst, een klusjesdienst aan te bieden tegen democratische prijzen, renovatieadvies te laten geven door een architect en een uitleendienst voor gereedschap op te zetten. De werkgroep ‘Alarm’ voert regelmatig actie om de nood aan menswaardige huisvesting aan een betaalbare prijs op de politieke agenda te zetten. 

Op het Sint-Jan-Baptistvoorplein, ook wel ‘de Parvis’ genoemd, legt mijn gids uit hoe het plein zo netjes geworden is. De gemeente kreeg in het kader van een wijkcontract voldoende subsidies om het volledige plein opnieuw aan te leggen. Ondertussen lopen er zes wijkcontracten in Molenbeek. Met deze wijkcontracten wil de gemeente de openbare ruimte opkalefateren, woningen of lokalen van openbaar nut bouwen op braakliggend terrein. We stappen verder, de Toekomststraat in. Op het kruispunt van de Toekomststraat en de Voorspoedstraat blijven we staan. “Je merkt dat deze straten pas een paar jaar geleden vernieuwd werden. ‘Toevallig’ gebeurde dat net in het jaar dat migranten uit de Europese Unie gemeentelijk stemrecht kregen…” De Toekomststraat en de Voorspoedstraat kregen hun naam in de tijd dat het industriële centrum van Molenbeek tot bloei kwam. De hal iets verderop staat al jaren leeg. Niemand blijkt er nu nog toekomst in te zien… 

Het kanaal over

We steken het kanaal Brussel-Charleroi over. Het kanaal vormt de scheidingslijn tussen enerzijds de stad, met de hippe kledingwinkels en cafés rond de Dansaertstraat en het arme multiculturele Molenbeek. De woningen rond de Dansaertstraat werden opgekalefaterd en de oorspronkelijke bewoners - vaak migranten – moesten verhuizen omdat het voor hen niet langer betaalbaar was. Dit fenomeen – de sociale verdringing door opwaardering van een buurt - heet gentrification. De oorspronkelijke bewoners hebben niets tegen de opwaardering van de buurt, maar wel tegen de manier waarop het gebeurt. Alles wordt gerenoveerd, maar de werklozen uit de buurt kunnen niet aan de slag in de nieuwe handelszaken of cafés. De ‘grondstoffen’ van de buurt – zijnde de oude panden en de goede ligging – worden voor een prikje ingepikt en de oorspronkelijke bewoners worden naar de overkant van het kanaal gedreven. De kans op een sociale mix is ondertussen verkeken. De cafés en winkels zijn aan de nieuwe buurtbewoners aangepast en de buurt is niet meer op maat van arme mensen. Sinds 1994 is de Brusselse bevolking aan het aangroeien. De vraag naar woningen steeg sneller dan het aanbod en bijgevolg stijgt de prijs. De armen betalen veel geld voor weinig comfort. Europese ambtenaren kunnen de prijzen gemakkelijk betalen. Gelukkig is er ook positieve speculatie: mensen kopen een huis in een achtergestelde wijk en hopen dat de opwaardering van de wijk dan zal volgen. Wat heel vaak ook gebeurt. 

Het Klein Kasteeltje is de volgende stop in de wandeling. Het vluchtelingencentrum biedt plaats aan 740 mensen. België vergrijst, maar de Werkhuizenwijk tegenover het Klein Kasteeltje kent door de vele geboortes de bevolkingsstatistieken van een ontwikkelingsland. Het project Sociale Begeleiding Blokken Begijnhofwijk startte in 1992 met als doel ondersteuning van sociale huurders, voornamelijk van Marokkaanse afkomst. De vele contacten met Marokkaanse vrouwen resulteerde in het emancipatiecentrum Camelia, dat in de Oppemstraat gevestigd is. De drie vrouwelijke begeleidsters van Camelia zijn representatief voor de vrouwen die er begeleid worden: een Belgische, een zwart-Afrikaanse en een Maghrebijnse vrouw. 

We wandelen langs verschillende opvanghuizen voor thuislozen. Volgens Alliët hebben de dak- en thuislozenorganisaties in de Chicagowijk geluk gehad. “Veel van de panden werden aangekocht voor Europa opmars begon te maken in Brussel. Nu zitten ze in relatief goede wijken. Toen Brussel aan het eind jaren tachtig belangrijk begon te worden voor Europa, en bijgevolg ook meer toerisme en economie lokte, begon de vastgoedspeculatie. Europese ambtenaren en autochtonen met geld kwamen in het centrum wonen en iedereen die de buurt ‘ontsierde’ moest verdwijnen over het kanaal.”

Vroeger was de Brusselse vroegmarkt met groenten, fruit en bloemen gelegen aan de Ieperlaan, in het centrum van Brussel. Maar de vroegmarkt voldeed niet langer aan de eisen van de Belgen en verhuisde naar haar huidige locatie naast het kanaal. Migranten namen de winkeltjes over en nu is het een mix van klein- en groothandel, van groenten en andere voeding, vroegmarkt en nachtwinkels. Daniel Alliët herinnert zich een illegaal die in deze buurt op een zolderkamertje woonde. “Hij kwam hier altijd werken in de vroege ochtend. Ze beginnen hier om vier, vijf uur en het is echt zwaar werk, al dat sleuren met bakken. Voor 500 frank werkte die man de volledige vroege shift. Voor dat bedrag komen mensen met papieren niet zo vroeg uit hun bed... De sans-papiers vroeg zijn werkgever na een aantal jaren een briefje te schrijven voor zijn regularisatiedossier, als bewijs dat hij al een aantal jaren in ons land woonde en werkte. De werkgever schreef: ‘Ik heb X regelmatig op de vroegmarkt naar werk zien zoeken.’ Uiteraard wilde hij niet toegeven dat hij een illegaal tewerkgesteld had, maar hij wilde de man die al jaren voor hem werkte op deze manier toch helpen met zijn regularisatie.”

Hulp aan de derde wereld in België

Puerto is een huis voor beschut wonen aan de Varkensmarkt. Van hieruit worden er zo’n 45 mensen begeleid. Ze kunnen hier met al hun vragen terecht en vinden er een nieuwe thuis. Het pand is prachtig gerenoveerd. In de gemeenschappelijke ruimte is het verdiep verwijderd. De lichtstraat in het dak maakt de ruimte heel helder en aangenaam. Alliët: “Het is belangrijk dat je daklozen en thuislozen onderdak biedt in een huis dat mooi in orde is. Ze hebben immers geen psychologische reserve om op terug te vallen. Als je ze een goede materiële basis geeft, kunnen ze makkelijker weer dat gevoel opbouwen dat ze iets waard zijn. Iemand die mentaal in put zit, en in een krot moet wonen, zal er maar heel moeilijk bovenop komen.” In de Moutstraat een eindje verderop zijn werkmannen druk bezig met de renovatie van een ruim, al wat ouder huis. Hier kunnen binnenkort zeven oudere, zieke of gehandicapte thuislozen terecht. Het pand heeft ook een lift. Dit zou een ideale woonplaats zijn voor de man die misschien zijn tweede been ook moest laten amputeren. 

Ondertussen zijn mijn handen volledig verkleumd. De wind snijdt en je kan moeilijk alle info neerpennen met je handen in je jaszakken of met dikke handschoenen aan. We zijn nog maar een uurtje onderweg, maar toch ben ik blij wanneer we inloophuis Bij Ons/Chez Nous binnenstappen. Heerlijk warm is het er. Langzaam beginnen mijn vingers te tintelen als ik ze tegen de warme kop koffie houd. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom elk tafeltje hier bezet is. Wie dag en nacht in regen en kou op straat leeft, komt zich hier graag even opwarmen, een babbeltje slaan, wat uitrusten en iets eten. Sinds 1998 staan ontmoeting, solidariteit en onthaal hier centraal. Thuislozen kunnen hier hun spullen stockeren in de bergruimte en aan lage prijzen hygiënische producten en kledij kopen. Sommigen bouwen door elke dag te komen eten een vertrouwensband op met de medewerkers van het centrum en herstellen op die manier opnieuw het contact met de hulpverlening. Tijdens de sociale permanentie helpt een sociaal assistent een antwoord zoeken op juridische of administratieve problemen of kan er naar een woonplaats gezocht worden. 

Als we opgewarmd zijn stappen we weer het gure weer in, richting Anneessensplein. Dit is de armste buurt van het centrum van Brussel. Aan de Buurtwinkel scheiden onze wegen. Deze Buurtwinkel is de draaischijf van waaruit de verantwoordelijken voor het wijkontwikkelingsproject opereren. Alliët wijst nog naar de vestiging van Artsen Zonder Grenzen in een zijstraat. “Artsen Zonder Grenzen hoeft niet naar het buitenland om de derde wereld te helpen, want de derde wereld is hier.”

Dit artikel verscheen in Weliswaar van april 2006.