welzijn & zorg

Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting

Globaal armoederisico blijft stabiel

Naar jaarlijkse traditie stelde onderzoeksgroep OASeS van de Universiteit Antwerpen begin december het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting voor. Dit jaar lag de focus op energiearmoede. Anno 2015 leefde 14,9% Belgen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicogrens. In de hele EU was dat 17,3% van de bevolking. In 2014 leefde in Vlaanderen 11,1% in een gezin met verhoogd armoederisico, in Wallonië 18,3% en in Brussel 30,9%.

Vooral kinderen, eenoudergezinnen, werklozen en andere inactieven, laaggeschoolden, huurders en personen geboren buiten de Europese Unie hebben een hoog armoederisico. Het kinderarmoederisico ligt in België nog steeds op een hoog niveau (18%). In Vlaanderen bedraagt dit cijfer 14%. Cijfers van Kind & Gezin bevestigen de precaire situatie van kinderen.

Een op zes Vlamingen is ‘arm of sociaal uitgesloten’

Drie indicatoren (het relatief armoederisico, ernstige materiële deprivatie en een zeer lage werkintensiteit (bevolking 0-59 jaar) vormen samen de omvattende indicator ‘risico op armoede of sociale uitsluiting’: wie slecht scoort op minstens één van de drie, wordt als arm of sociaal uitgesloten beschouwd. In België betreft het in 2015 21,1% van de bevolking of 2,336 miljoen personen. In Vlaanderen leefde in 2014 15,3% in armoede of sociale uitsluiting, ongeveer 970.000 personen.

Aantal leefloners stijgt, maar sociale uitkeringen beschermen onvoldoende tegen armoede

Heel wat mensen doen een beroep op onze sociale zekerheid en bijstand. Zo kregen in 2015 maandelijks gemiddeld 116.149 Belgen een leefloon, een stijging van 13,1% tegenover het maandelijks gemiddelde van 2014 en een absoluut record. Een deel van de toename in 2015 is te wijten aan een structurele stijging van de groep kwetsbare personen en aan het aantal erkende vluchtelingen, maar de striktere werkloosheidsreglementering is de grootste oorzaak. Zo vormen jongeren (18-24 jaar) een steeds grotere groep (30,7% van de leefloongerechtigden in 2015), onder meer doordat zij minder lang recht hebben op een inschakelingsuitkering. Ook in Vlaanderen is er een sterke toename van het aantal leefloongerechtigden: in 2015 kregen maandelijks gemiddeld 27.233 Vlamingen een leefloon (+ 9,7% tegenover 2014). Tijdens de eerste zes maanden van 2016 liep dat verder op tot 30.279.

Ernstige materiële deprivatie betekent dat gezinnen problemen ervaren op minstens vier van volgende negen items: achterstallige betalingen van hypotheek/huur of nutsvoorzieningen, het huis niet voldoende kunnen verwarmen, geen onverwachte financiële uitgaven kunnen doen, zich niet om de twee dagen een maaltijd met vis, vlees of proteïne-equivalent kunnen veroorloven, zich geen week vakantie weg van huis, een auto, een wasmachine, een kleuren-tv of een telefoon kunnen veroorloven. De werkintensiteit van een huishouden bekijkt de verhouding tussen het aantal effectief gewerkte maanden door gezinsleden op actieve leeftijd (18-59 jaar en niet studerend) tijdens het jaar voorafgaand aan het enquêtejaar en het totaal aantal maanden dat zij zouden kunnen gewerkt hebben. Van een zeer lage werkintensiteit is sprake wanneer die verhouding kleiner is dan 20%.

Zonder sociale uitkeringen (pensioenen inbegrepen) zou het armoederisico in België niet 14,9% bedragen, maar 43,3% (en in Vlaanderen 38%). Nochtans liggen veel minimumuitkeringen onder de armoederisicogrens. Voor koppels, koppels met kinderen of alleenstaande ouders volstaat geen enkele uitkering om het niveau van de armoederisicodrempel te bereiken.

Wat is energiearmoede?

Er is sprake van energiearmoede als een huishouden moeilijkheden ondervindt in de woonst om zich te voorzien van de nodige energie om elementaire noden te bevredigen. De gevolgen laten zich vooral voelen op gezondheidsvlak: leven in een koude, tochtige woning veroorzaakt gezondheidsklachten en kan zelfs leiden tot een hoger sterftecijfer tijdens winterperiodes.

Energiearmoede is ook nefast voor de mentale gezondheid en voor de sociale relaties. Hoewel het niet los mag worden gezien van de bredere armoedeproblematiek, gaat het om een afzonderlijke thematiek. Niet alle gezinnen in energiearmoede zijn inkomensarm en niet alle mensen in armoede zijn energiearm.

Energiearmoede in cijfers

Er is sprake van ‘gemeten energiearmoede’ als huishoudens maandelijks een te groot deel van hun inkomen na aftrek van de woonkosten uitgeven aan energie (aardgas, elektriciteit, stookolie, steenkool, hout, zowel butaan- als propaangas). In 2014 leefde 11,2% van de huishoudens in Vlaanderen in deze ‘gemeten energiearmoede’. Er zijn ook gezinnen die minder dan de helft aan energie uitgeven dan wat een vergelijkbaar gezin (met dezelfde gezinsgrootte en dezelfde woninggrootte) uitgeeft. Het gaat dan om ‘verborgen energiearmoede’. In 2014 leefde 3,4% van de Vlaamse huishoudens potentieel in deze vorm van energiearmoede. Ten derde kan energiearmoede ook ‘subjectief’ worden vastgesteld: in 2014 gaf 2,3% van de Vlaamse huishoudens aan het zich niet te kunnen permitteren de woning voldoende te kunnen verwarmen. Huurders, alleenstaanden, eenoudergezinnen en gezinnen zonder inkomen uit arbeid lopen een groter risico op deze drie vormen van energiearmoede.

Energiearmoede kan ook worden bekeken vanuit het perspectief van de energieleveranciers en de distributienetbeheerders die worden geconfronteerd met wanbetaling. Zo kregen in 2015 242.556 huishoudelijke klanten een ingebrekestelling van de elektriciteits- of aardgasleverancier, een aantal dat de voorbije vier jaren stabiel bleef. De klant kan dan een afbetalingsplan afsluiten. In 2015 werden 64.791 afbetalingsplannen opgestart. Het aantal nieuw opgestarte afbetalingsplannen daalt al twee jaar op rij.

Als de klant niet reageert of het afbetalingsplan niet nakomt, mag de leverancier het contract opzeggen. De distributienetbeheerder neemt dan de levering over. Eind 2015 werden 79.494 afnemers beleverd door de distributienetbeheerder voor elektriciteit (2,9% van het aantal huishoudelijke aansluitingen elektriciteit) en 58.091 door de distributienetbeheerder voor aardgas (3,2% van de aantal huishoudelijke aansluitingen gas). Sinds 2012 dalen deze aantallen gestaag. Als de klant ook daar schulden opbouwt, wordt een budgetmeter geplaatst. Eind 2015 waren er 40.619 budgetmeters elektriciteit (dit aantal neemt af sinds 2012) en 27.760 budgetmeters aardgas (dit aantal daalde voor het eerst in 2015). Wie de budgetmeter elektriciteit niet kan opladen wegens gebrek aan middelen (en ook het noodkrediet heeft opgebruikt), kan terugvallen op de stroombegrenzerfunctie die voorziet in 10 ampère elektriciteit. Nochtans is bij ongeveer een vierde van de budgetmeters elektriciteit (10.744) die functie uitgeschakeld. Wanneer deze klanten niet kunnen opladen, is er in feite sprake van ‘zelfafsluiting’.

Voor aardgas bestaat geen gegarandeerde minimumlevering. OCMW’s kunnen in de winter wel een tussenkomst voor het opladen van de aardgasbudgetmeter voorzien, maar bijna 30% van de OCMW’s past dit systeem niet toe. Bovendien dienden OCMW’s in de winter 2014-2015 slechts voor 12% van de budgetmeterklanten een aanvraag bij de netbeheerders in voor deze ondersteuning. Een effectieve afsluiting bij wanbetaling mag enkel na tussenkomst van een lokale adviescommissie. In 2015 werden 1.115 toegangspunten elektriciteit en 1.668 toegangspunten aardgas afgesloten na tussenkomst van zo’n LAC. Het aantal afsluitingen elektriciteit en aardgas blijft relatief stabiel sinds 2011. Hoewel deze cijfers wijzen op een verbetering van de betalingsmoeilijkheden, stellen de onderzoekers zich de vraag of deze trend zich in de toekomst zal doorzetten, aangezien de elektriciteitsprijs vanaf dit jaar sterk is toegenomen.

Oorzaken van energiearmoede

De hoofdoorzaken van energiearmoede zijn gebrekkige inkomens, stijgende energieprijzen en ontoereikende woonomstandigheden. Zeker na aftrek van eventuele woonkosten is het moeilijk om met een laag budget alle noodzakelijke uitgaven, zoals energie, te kunnen financieren. De prijs die gezinnen voor energie betalen, is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de energiebron (elektriciteit, aardgas, huisbrandolie, propaan- en butaangas, lamppetroleum, steenkool, hout), de keuze van energieleverancier, het contract en het verbruik. Gezinnen met lage inkomens maken vaker gebruik van duurdere bronnen, zoals verwarmen op elektriciteit. Het gaat niet altijd om een keuze (bv. huurwoningen). Verder is het verbruik (en dus de prijs voor de consument) niet alleen afhankelijk van het individuele gedrag, maar ook van het type huisvesting, het arbeidsstatuut (werklozen, zieken, invaliden en gepensioneerden brengen meer tijd binnenshuis door), de kwaliteit van de huishoudtoestellen, de leeftijd en gezondheid, het klimaat en de woonplaats.

De prijs voor elektriciteit steeg in Vlaanderen tussen januari 2007 en december 2015 gemiddeld met 60,9% en die van aardgas gemiddeld met 6,7%. Voor beide energiebronnen speelde een verhoging van heffingen een grote rol. Bovendien zal de elektriciteitsprijs verder toenemen door recente beleidsmaatregelen, zoals de verhoging van het btw-tarief voor elektriciteit, de afschaffing van de 100 kWh gratis elektriciteit en de verhoogde Vlaamse bijdrage voor het energiefonds. Wat huisvesting betreft, zien we dat 77% van de Belgische gebouwen twintig jaar of ouder is en dus werd gebouwd zonder aan energiewetgeving te moeten voldoen. In Vlaanderen heeft de meerderheid van de woningen isolerend glas, maar 22% heeft geen dakisolatie, 60% geen vloerisolatie en 45% geen muurisolatie. Bovendien is 37,2% van de woningen (ongeveer een miljoen woningen) van ontoereikende kwaliteit.

Op de private huurmarkt (47%), maar ook op de sociale huurmarkt (44%) zijn er veel problemen. Voor 13% van het totale Vlaamse woningbestand zijn structurele ingrepen nodig om de woning in orde te brengen. Dat vergt aanzienlijke kosten, die mensen met beperkte middelen meestal niet kunnen voorfinancieren. Door de uitsluiting op de huisvestingsmarkt zijn het vooral lage inkomensgroepen die in dergelijke woningen wonen.

Waterarmoede

Iemand is in waterarmoede wanneer hij bijzondere moeilijkheden ondervindt om zich in zijn woonst te voorzien van drinkwater noodzakelijk voor elementaire behoefte. Waterarmoede kan gepaard gaan met gezondheidsproblemen, hogere uitgaven of sociaal isolement. Hoofdoorzaken zijn een ontoereikend inkomen, een te hoge waterfactuur en de huisvestingssituatie (verborgen lekken, het ontbreken van waterbesparende installaties, …). Wie geen toegang heeft tot drinkwater moet zijn toevlucht zoeken tot andere bronnen, zoals duurder flessenwater of openbare voorzieningen.

Waterarmoede kan gemeten worden door na te gaan hoeveel personen meer dan een bepaald deel van hun inkomen na woonlasten uitgeven aan de drinkwaterfactuur. De grens wordt doorgaans op 3% gelegd. In 2010 gaf 4% van de Vlaamse gezinnen meer dan 3% van hun inkomen (na aftrek van huisvestingskosten) uit aan de waterfactuur en leefde daardoor in ‘waterarmoede’. Waterarmoede kan ook begrepen worden vanuit een wanbetalingsproblematiek. In 2015 kregen 42.871 klanten minstens één afbetalingsplan van de watermaatschappij (+17,1% t.o.v. 2014). Als de klant niet reageert of het afbetaalplan niet naleeft, kan de maatschappij de schuld invorderen via de rechtbank of een aanvraag tot afsluiting indienen bij de lokale adviescommissie (LAC). In 2015 werden 6.768 klanten gedagvaard voor de rechtbank (+14,4% t.o.v. 2014). 3.322 klanten werden afgesloten na advies van de LAC (+6% tegenover 2014). Bij de meerderheid van deze afsluitingen (3.088) was dat omwille van wanbetaling.

Aanbevelingen

Er bestaan heel wat maatregelen die energiearmoede trachten te verlichten, zoals een sociaal tarief voor elektriciteit, gas en water of een toelage van het sociaal verwarmingsfonds (voor bepaalde verwarmingsbronnen). De procedures bij wanbetaling trachten afsluiting te voorkomen. Sociale dakisolatieprojecten, verhoogde (renovatie)premies voor specifieke doelgroepen en energiesnoeiers zetten in op preventie.

Toch loopt er heel wat mis. Zo gebeuren er nog te weinig leverancierswissels, worden contracten soms aangegaan via deur-aan-deur-verkoop, vragen leveranciers bij vermoeden van betalingsproblemen hoge waarborgen en worden schulden soms doorverkocht aan internationale bedrijven die agressief invorderen. Premies en subsidies voor energiebesparende maatregelen worden vooral door hogere inkomensgroepen en eigenaars gebruikt, terwijl lagere inkomensgroepen er het meeste baat bij hebben. Zij beschikken zelden over de nodige middelen om investeringen voor te financieren.

Ook maatregelen specifiek gericht op kwetsbare gezinnen kennen een beperkt bereik. Zo wordt het sociaal tarief door ongeveer 10% van de Vlaamse rechthebbenden niet opgenomen. Het recent aangekondigde Energiearmoedeplan is een stap in de goede richting, maar er moeten voldoende middelen voor worden uitgetrokken en er moet ook op andere beleidsdomeinen meer ambitie worden getoond. In de eerste plaats is er nood aan een brede structurele aanpak van armoede. Met name de verhoging van de laagste inkomens blijft een belangrijke prioriteit. De energiefactuur kan worden verlaagd door de omschakeling naar groene stroom te financieren met algemene middelen (in plaats van via de energiefactuur).

Ook de financiering van de openbaredienstverplichtingen kan via algemene middelen gebeuren. Door het belastingsysteem draagt iedereen dan progressief bij. De verhoogde btw op elektriciteit kan teruggedraaid worden door elektriciteit als een noodzakelijk goed te beschouwen (en dus te verrekenen aan 6%). Lokale adviescommissies beslissen over afsluiting van elektriciteit, gas of water. Er bestaat in Vlaanderen geen beroepsmogelijkheid tegen deze beslissing. Een duidelijke beroepsprocedure moet wettelijk worden ingeschreven (zoals nu al het geval is in Wallonië). Daarnaast is blijvende informatie en sensibilisering nodig, bijvoorbeeld over steunmaatregelen, vooral via gerichte info op maat, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het moment dat een beroepskracht (energiesnoeier, sociaal werker, medewerker van een distributienetbeheerder of watermaatschappij) aan huis komt.

Ook lokale woon-, energie- en waterloketten kunnen een rol spelen. Vooral het woonbeleid moet versterkt worden. Op de private huurmarkt kan een uitgebreide huursubsidie ervoor zorgen dat mensen niet langer in energieverslindende woningen hoeven te blijven. Op termijn kan een geleidelijke invoering van minimumstandaarden voor private huurwoningen worden overwogen. Er moet worden ingezet op een betere take up van maatregelen. Harmonisering tussen rechthebbenden op verschillende soorten tegemoetkomingen en premies en automatische toekenning dringen zich op. Het sociaal tarief zou moeten worden uitgebreid naar een ruimere doelgroep (bv. naar gerechtigden op de verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering en mensen in collectieve schuldenregeling). Het huidige aantal gerechtigden ligt immers onder het aantal personen met een armoederisico. Essentieel is dat investeringen in (energiezuinige) renovatie voorgefinancierd worden en dat premies, een eventuele belastingaftrek of forfaitaire compensatie, onmiddellijk verrekend worden. De afbetaling van het resterend bedrag moet kunnen gebeuren via een haalbaar afbetalingsplan.

Ten slotte blijft een substantiële uitbreiding van het sociaal huurpatrimonium noodzakelijk, net als grondige renovatie van de bestaande sociale woningen.

Enkele opvallende cijfers
· Het leefloon voor een alleenstaande (€ 867,4) ligt € 216 onder de armoedegrens voor een alleenstaande (€ 1.083).
· 51,7% van de Vlaamse huurders op de private markt geeft meer dan 30% van het besteedbaar inkomen uit aan huur.
· 18,2% van de Belgische bevolking leefde in 2015 in een woning van slechte kwaliteit (lekkend dak, vochtige muren, vloeren en/of rottend raamwerk). Bij mensen in armoede liep dat op tot 30,9%.
· 4% van de Vlaamse woningen behoort toe aan een noodkoper.
· De gemiddelde uitstaande schuld op het moment van het afsluiten van een afbetalingsplan met de energieleverancier bedroeg in 2015 € 677,81. De gemiddelde looptijd bedroeg 6,29 maanden en het afbetalingsbedrag bedroeg gemiddeld €123,64 per maand. Dit bedrag komt bovenop de voorschotfactuur.
· De gemiddelde uitstaande schuld op het moment dat een afbetalingsplan met een watermaatschappij wordt afgesloten, bedroeg € 579 in 2015. Het gemiddeld betalingsbedrag per maand bedroeg € 146 en de gemiddelde looptijd was zes maanden.
· In juli 2016 betaalde een gemiddelde verbruiker (3.500 kWh per jaar met tweevoudige meter) € 285 per jaar meer voor elektriciteit dan in januari 2015.
· Eind 2015 waren er 150.903 sociale woningen in Vlaanderen, terwijl 117.681 kandidaathuurders op de wachtlijst stonden.